Gesprekken voeren in het Spaans

María: ¿Dónde estabas ayer por la noche?

Pedro: Estaba en casa de mi madre.

María: No, no estabas ahí. Estabas en un bar con tus amigos.
  Yo estaba con mi amiga Ana y os vimos.

Pedro: De acuerdo, estaba ahí con mis amigos.
  Estábamos viendo el partido de fútbol.

María: ¿Por qué has dicho que estabas en casa de tu madre?

Pedro: Temía que te enfadaras.

María: ¡Pues me enfadé y lo sigo estando ahora! ¡No me mientas!

María: Waar was je gisteravond?

Pedro: Ik was in het huis van mijn moeder.

María: Nee, je was daar niet. Je was in een bar met vrienden.
  Ik was met mijn vriendin Ana en wij zagen jullie.

Pedro: Oke, ik was daar met mijn vrienden.
  We keken naar de voetbalwedstrijd.

María: Waarom zei je dat je in het huis van je moeder was?

Pedro: Hij was bang dat je boos zou worden.

María: Toen werd ik boos en dat ben ik nu nog! Lieg niet tegen mij!